Er was eens een reizende ridder, ook wel de Witte Ridder genaamd vanwege zijn witte cape. Hij bezat niet meer dan een eenvoudig ros, een klein zwaard en wat spullen. Op een dag stond hij voor een fraaie ophaalbrug die hing over een slotgracht nabij een prachtig kasteel. Het kasteel stond op een mooie plek in een vallei en de torentjes schitterden op elk uur van de dag. Prachtige bloempartijen sierden de oprit. Het was een groots kasteel dat in de weide omgeving bekend was om zijn verborgen schatten en door de ridders en de koning die er woonde. De koning regeerde over de vallei en de weide omgeving.
Een lakei liet de de brug ophalen en opende de enorme deuren voor de vreemdeling met zijn witte cape. De ridder betrad wat onwennig het kasteel. Het kasteel bleek van binnen niet zo groot als het er van buiten uitzag. Er bleek een grote binnenplaats te zijn met mooie zithoeken waar op elk moment van de dag wel ergens de zon scheen. De witte ridder vroeg aan de lakei of hij onderdak kon krijgen om wat tot rust te komen, zijn wapen te onderhouden en of hij zijn vechtkunst daar kon verbeteren.
Kort daarna stond de ridder voor de koning in de troonzaal. De koning vroeg wat hij meebracht aan vechtkunsten en wat hij verder wilde. De koning besloot de ridder onderdak te geven en ruimte om zijn kunsten te vervolmaken. Niet veel later werd de ridder erop uitgestuurd om anderen iets te leren over het riddervak. Iedere dag dat de ridder zijn werk deed scherpte hij zijn zwaard en zijn vechtkunst.
In het kasteel leefden nog meer ridders. Enkelen hadden zich in het riddervak bekwaamd binnen het kasteel, maar kenden de valleien niet. Zij kenden slechts de competities die het kasteel organiseerde. Het duurde niet lang of een andere ridder in het kasteel maakte zich zorgen over zijn plek in het kasteel. En dat deelde hij met de andere ridders. Zij waren immers aangewezen om de kunsten te vertonen. Ze voelden zich als snel achtergesteld.
De ridder die zich het meeste zorgen maakte verzon manieren om de vreemdeling te hinderen om toegang tot het kasteel te krijgen. De besprekingen tussen de andere ridders werden stiekem in andere zalen gehouden of de tijdstippen werden zo laat verteld dat de witte ridder het niet zou halen. Zelfs de lakeien werden in het plot meegenomen. De witte ridder werd zelfs uitgesloten van de competities. Ze besmeurden achter zijn rug de witte cape met modder. Ze sloten op een dag de ophaalbrug af. De witte ridder liet zich niet weerhouden, zwom over de slotgracht en klom over de kasteelmuur heen. De verbaasde ridders wisten niet wat ze moesten doen. Ze keken alleen maar naar de eigenzinnige ridder, maar niet naar zichzelf!
De witte ridder bezat inmiddels een sterker paard en liet een nieuw zwaard maken door de beste smit van de vallei. Hij bracht zijn boodschap vol enthousiasme bij nieuwe ridders, uit de weide omtrek, over. De koning kreeg van zijn lakeien af en toe berichten over de witte ridder. Hij stond onder flinke druk van de enkele zich achtergesteld voelende ridders in het kasteel. Het lukte de koning en de lakeien niet om deze ridders naar zichzelf te laten kijken. Hun vechtkunst werd niet beter, omdat ze teveel bezig waren met de witte ridder. Ze bleven hem besmeuren met hun modder, maar hadden een belangrijke boodschap niet door. Want 'wie gooit de modder?' De ridders troostten zich bij elkaar en waanden zich nog in de oude wereld van voor de komst van de witte ridder. Ze wilden graag op hun eigen manier de competities spelen en zagen niet in dat hun technieken alleen gebruikt werden door hun hoofd, maar niet door hun hart.
De koning nam om meerdere redenen het besluit om een tijdje afstand te nemen om te overdenken wat hij met zijn kasteel en koninkrijk wilde. Hij vertrok naar een buitenverblijf. Toch knaagde er na een tijdje iets. Zijn vertrouwelingen deden in zijn ogen toch niet helemaal wat hij verwachtte. Hij besloot terug te keren. Meteen werden een paar lakeien vanaf de hoge muren in de slotgracht gegooid. Een enkele lakei redde zichzelf, maar kon zich niet echt meer tot de koning keren.
De binnenplaats met zithoeken lag er onverzorgd bij, de ophaalbrug piepte en het kasteel toonde in zijn ogen niet meer de glorie.
Ook de zich achtergesteld voelende ridders hadden niet stilgezeten en sloten het kasteel soms hermetisch af, zodat ze vooral zelf konden nemen wat ze nodig hadden en de witte ridder niks kon doen. De witte ridder wist zich altijd te redden en bleef doen wat hij wilde doen. Zijn cape zat vol inmiddels opgedroogde moddervlekken. Hij geloofde in zijn boodschap, vertrouwde in zijn eigen kracht en vechtkunsten. Hij bracht de boodschap over, die inmiddels veel groter was dan het koninkrijk eigenlijk kon en wilde, en rekruteerde meer ridders, hij had leren vechten en verwonderen met zijn hart.
Hij had namelijk een paar van de verstopte schatten al ontdekt en zich eigen gemaakt. De inmiddels zwaar getergde ridders bleven steeds in dezelfde hoeken zoeken, zij bleven doen wat ze altijd al deden, maar groeiden niet in hun vechtkunst, ze zagen niet in dat de schat in hunzelf verborgen zat. De witte ridder wist op een dag dat dit kasteel met koning, lakeien en ridders hem niet verder konden brengen. Zijn ros was groot en sterk en had een uitstekende conditie, zijn zwaard was van topkwaliteit en stukken steviger en groter dan waarmee hij ooit aankwam, zijn kleine plunjezak met spullen bleef bescheiden. Meer had hij niet nodig.
En op een dag stond hij nog eenmaal voor de ophaalbrug. Als de brug open ging voor een toevallige bezoeker dan kraakte en piepte het. De deuren van het kasteel sloten niet meer op elkaar aan door de inmiddels verzakte muren. De torentjes die ooit pronkten en glinterden bovenop het kasteel stonden scheef en boden een troosteloos aanzicht. De kasteelmuren omsloten een roemloze binnenplaats, de slotgracht was vies en de troon was deels begroeid met stekelige bloemloze planten. De zithoeken waren overwoekerd en het zonlicht was van de binnenplaats verdwenen. De nog aanwezige ridders en lakeien keken vermoeid voor zich uit en de koning zat alleen maar zwijgend en starend op zijn troon. De meeste schatten die ooit waren verborgen waren al weg. Vertrokken met de reizigers die de 'ontdekking' hadden gedaan. De witte ridder keek naar het kasteel, haalde diep adem, aaide zijn ros, drukte zijn zwaard stevig in de houder, klopte het tot zandstof verworden modder van zijn witte cape, draaide zich om en vervolgde zijn reis met slechts een wolk stof achter zich latend. Hij had zijn schat ontdekt, in zijn hart gesloten en nam die mee voor een volgende missie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten